Wiskundigen borgen gezamenlijk en landelijk het eindniveau van de bacheloropleiding
Sinds 2018 zijn negen hogescholen met een tweedegraadslerarenopleiding wiskunde* gestart met het bespreken van de kennisbasis wiskunde via een landelijke peerreviewsystematiek. Doel is onder andere de borging van het bijbehorende eindniveau van de individuele student. Nu nog gericht op de vakcomponent, maar landelijke kalibratie van afstudeeronderzoeken en meer generieke onderdelen zijn op termijn zeker niet uitgesloten. Voor dit doel zijn de hogescholen verdeeld in twee groepen: regio noord en regio zuid. Beide groepen werken in ‘tegenfase’. Zo is het mogelijk in drie jaar tijd de zeven domeinen van de kennisbasis allemaal aan bod te laten komen. En in een tweede periode van drie jaar tot en met 2023 de hele cyclus te herhalen. Elke groep heeft een groepsvoorzitter. Hilbrand Teeninga, werkzaam bij NHL Stenden, heeft bij de twee sessies in 2018 als voorzitter gefungeerd.
Interview met Hilbrand Teeninga, opleidingscoördinator NHL Stenden en groepsvoorzitter regio Noord.
Tekst: Noor van Gils
Wat maakt dat jij nog wel even door wilt gaan als groepsvoorzitter?
‘Iedereen gaat er vol voor. Het is een daverend succes. Je komt met een positief gevoel uit een sessie. Het is inspirerend. Je kijkt bij elkaar in de keuken. Iedereen laat met trots de eigen ordening van leermaterialen en wijze van overdracht zien en is tegelijk nieuwsgierig naar wat er van de ander te leren is. Er is geen gevoel van rivaliteit en het lukt iedereen goed om met opbouwende feedback te komen. Er wordt op deskundige wijze gekeken of de inhoud voldoet aan het niveau van de kennisbasis. Dat zorgt voor een onderbouwd vertrouwen in de gezamenlijke landelijke borging van het eindniveau qua kennis van de wiskunde en vakdidactiek en bovendien voor verdere professionalisering. We hadden twee sessies in 2018 en ik verheug me al weer op de derde sessie in juni 2019, zeker nu elke hogeschool steeds vóór de deadline het materiaal en het ingevulde kijkkader op het digitale platform zet en ook aanwezig is. Dat motiveert een voorzitter uiteraard. Controle is tot nu toe nauwelijks nodig geweest. Wat nog extra inspiratie geeft, is de aanwezigheid van een expert bij elke sessie. Deze keren van de Universiteiten Twente en Groningen, maar een andere deskundige derde is ook mogelijk. Het onafhankelijke oordeel, de specifieke deskundigheid geeft het geheel nog meer cachet.’
In jullie aanpak spreken jullie van in twee groepen in ‘tegenfase’ werken¹. Is dat een werkwijze die typisch bij wiskundigen past of zou elke lerarenopleiding er gebruik van kunnen maken?
‘Voor iedereen is deze systematiek handig. Alleen wiskundigen scheppen hier een extra genoegen in. Het is net als een rooster maken, een soort puzzel. Het voordeel is dat je met deze carrouselgedachte flexibiliteit inbouwt. Je kunt algebra, meetkunde, geschiedenis van de wiskunde etc. nu in willekeurige volgorde behandelen, zodat alle lerarenopleiders binnen een betrekkelijk korte termijn betrokken raken bij dit meerjarenplan. Die betrokkenheid is belangrijk. Elk onderdeel passeert in zes jaar twee keer de revue, een keer bij groep Noord en een keer bij groep Zuid, maar min of meer in tegengestelde richting. Zo kunnen de groepen over en weer van elkaar leren of voortborduren op wat de eerdere groep bij een subdomein over de inhoud en bijbehorende toetsen heeft besproken. Het is de bedoeling via de groepsvoorzitters de resultaten van beide groepen in het landelijk vakoverleg uit te wisselen.’
Waarom nu deze landelijke gezamenlijke systematiek en bijvoorbeeld niet vijf jaar geleden?
‘Bij de vakmaster wiskunde kennen ze de systematiek van via peerreview de inhoud vaststellen en het niveau borgen al langer. Dat bleek een goed voorbeeld. De landelijke kennistoets voor bachelorstudenten heeft daarnaast ook als incentive gewerkt om gezamenlijk en landelijk met alle hogescholen aan de slag te gaan en ons onderwijs en bijbehorende totale toetsinstrumentarium te beoordelen.’
Jullie plan van aanpak spreekt over een kijkkader. Hebben jullie mogelijk al aanpassingen in gedachten?
‘De vakmasterdocenten hebben zich tot nu toe vooral gericht op het niveau van de toetsinhouden (het wat). Bij de bachelor is daarnaast behoefte aan verdergaande professionalisering, bijvoorbeeld door ook ieders werkvormen (hoe) te delen en kritisch te beschouwen. Nu nog op het niveau van vakkennis, maar het liefst in de toekomst ook op het niveau van onderzoekopdrachten en generieke vaardigheden van de student.
Door die extra behoefte bij de bachelordocenten zouden we ook graag het kijkkader enigszins aanpassen. Naast vragen over leerdoelen, eindniveau en toetsmatrijs hebben we ook behoefte aan vragen over bijvoorbeeld de inrichting van het vak en de onderwijsvormen. Zo’n kijkkader vult elke hogeschool voor elke sessie in naar aanleiding van het materiaal - bijvoorbeeld een modulehandleiding, een complete toetsset - dat door een andere hogeschool op het digitale platform van 10voordeleraar is gezet. Tijdens de sessie zelf wordt elk kijkkader een half uur met de hele groep besproken. In totaal zijn we ongeveer drie uur bezig.’
Je noemt een aantal keren het digitale platform. Kun je daar iets meer over vertellen?
‘Dit platform is ter beschikking gesteld door 10voordeleraar. Er is daar een besloten groep met alle deelnemers van de negen bacheloropleidingen wiskunde aangemaakt. We bepalen zelf wie toegang heeft en welke rechten een deelnemer heeft. Op dit moment kan iedere deelnemer van de wiskunde groep Noord en Zuid materiaal en kijkkaders uploaden en bekijken. Na twee sessies zijn we al zo enthousiast dat alle toetsen die een eindniveau van een student bepalen op dit digitale platform binnen onze groep beschikbaar zijn. Zo kun je samen mooie opgaven markeren die bijvoorbeeld exemplarisch zijn voor het te beheersen kennisniveau van een domein. We hebben wel even gedaan over het ontwikkelen van een duidelijke mappenstructuur en eenduidige titels. Voordat een nieuwe peergroep gebruik gaat maken van dit digitale platform is het goed je daarin te verdiepen en te overleggen met het programmabureau 10voordeleraar. Zij weten ook waar eerdere groepen op dit platform tegenaan zijn gelopen en kunnen daarin ondersteunen.’
Hoe verloopt het rondkrijgen van de cyclus. Met andere woorden: hoe verloopt het meenemen van de ‘achterban’ na afloop van de bijeenkomsten?
‘Dit is een belangrijk punt. Van elke sessie worden notulen gemaakt voor de terugkoppeling in het landelijk vakoverleg. Elke opleiding noteert zelf de punten van verbetering zoals gemaakt in het half uur dat zijn/haar opleiding aan de beurt was bij een specifiek subdomein. Ik heb geen zicht op hoe een individuele opleiding vervolgens omgaat met de verdere implementatie. Dat is de eigen verantwoordelijkheid. Van mijn eigen hogeschool weet ik dat we dit soort zaken in het teamoverleg bespreken en dat de andere docenten loyaal reageren op de invoering van verbeterpunten. Misschien is het inderdaad een goed idee het verbeterpuntenlijstje ook op het digitale platform te plaatsen en elkaar op termijn te informeren over de voortgang.’
Als groepsvoorzitter en deelnemer heb je wel uren nodig. Kun je dit nader toelichten?
‘Wat ik eigenlijk wil zeggen is dat het echt belangrijk is dat er een toekenning van uren is en vooral ook dat deze uren gewaarborgd worden in de uitvoering en niet louter op papier staan. Bij ons is het nu zo dat een groepsvoorzitter per sessie ongeveer twintig uur nodig heeft en een deelnemer (een of twee per hogeschool) ongeveer tien voor de voorbereiding en aanwezigheid. We zouden het fijn vinden als de ADEF-portefeuillehouder een of meerdere keren bij een landelijke vakoverleg zou aanschuiven voor verder overleg en vooral te delen in het daverende succes van onze landelijke samenwerking in dezen.’