Peerreview Nederlands: vragen, stellingen, discussies, reacties, acties, voornemens
In het najaar van 2018 woonden negen hogescholen met een tweedegraadslerarenopleiding Nederlands* de eerste gezamenlijke peerreviewsessie bij over de dekking van de kennisbasis in de curricula en de daarbij behorende toetsing. Een succesvolle uitvoering van peer-review zou een goede basis kunnen zijn om op termijn het eindniveau van de individuele student te borgen en te gebruiken voor de volgende accreditatie. De eerste sessie was gericht op het subdomein literatuurgeschiedenis uit de kennisbasis. Een tweede sessie over taalbeleid en taalgericht vakonderwijs heeft inmiddels in het voorjaar van 2019 plaatsgevonden. De hogescholen zijn verdeeld in twee groepen: regio A en regio B. Beide groepen bespreken steeds hetzelfde onderwerp aan de hand van een kijkkader en een format Inhoudelijke verbeterpunten. Edwin de Vette licht toe.
Interview met Edwin de Vette, werkzaam bij Hogeschool Rotterdam, voorzitter landelijk vakoverleg Nederlands (LOVN) en plaatsvervangend voorzitter groep A peer-review.
Tekst: Noor van Gils
Je sprak over de functie van het kijkkader en het format Inhoudelijke verbeterpunten. Kun je wat meer informatie over het gebruik geven?
'Wij gebruiken het kijkkader dat al gebruikt werd door het landelijk vakoverleg Wiskunde tweedegraads. We hebben een aantal dingen aangepast en toegevoegd. Zo start elk kijkkader met een of twee specifieke vragen van de ene hogeschool, waarop in het zelfde document gereageerd wordt door de andere hogeschool die het kijkkader invult, even los van de standaardvragen over de leerlijn, de leeruitkomsten van een module en de toets(matrijs). Dat zorgt direct voor focus. Een voorbeeld van een specifieke vraag is: 'Hoe kunnen we ons onderwijs over taalbeleid verwerken op zo'n manier dat studenten een kartrekkersrol kunnen vervullen op hun toekomstige werkplek?' De vragen in het kijkkader hebben we omgebouwd tot stellingen. Zo krijgt de toelichting daarop van beide partijen - de 'critical friend' en de 'beoordeelde' hogeschool - meer cachet. Met de vraag en de specifieke toelichtingen wordt het kritische gesprek op gang gebracht, terwijl er genoeg ruimte voor nuancering is. Docenten Nederlands hadden daar behoefte aan om zo onder meer beter over toetsvormen als essayopdrachten te kunnen discussiëren. Van de discussies maakt elke groep notulen. Daaraan wordt de input van de externe expert die is uitgenodigd per sessie toegevoegd.'
En het format inhoudelijke verbeterpunten?
'Elke hogeschool plaatst - naast de eigen materialen, kijkkaders, notulen en de input van een expert - de inhoudelijke verbeterpunten volgens een gezamenlijk format op het extranet. Daarin staat een samenvatting van de feedback die de hogeschool heeft gekregen, een reactie daarop van de hogeschool zelf en een voorstel voor verbeteracties per punt. Dit format is een belangrijk document in het rondmaken van de cyclus. In het LVON willen we graag bespreken hoe we zeker kunnen stellen dat de verbeteracties daadwerkelijk worden uitgevoerd. Het laten zien van de uitvoering en implementatie daarvan kan bijzonder effectief zijn richting de accreditatie en volgende herijking. Een mooie optie zou opname in het jaarplan van een hogeschool zijn. Bij de sessie in Rotterdam heeft een onderwijskundige de notulen gemaakt, zo kan ook vanuit die invalshoek worden meegedacht.'
Hoe worden de sessies ervaren door iedereen? Wat zijn de geluiden daarover?
'Iedereen krijgt enorm veel inspiratie van deze landelijke exercitie. Het kost weliswaar een hele dag en er wordt flink gediscussieerd, maar we zorgen er voor dat iedereen voldoende aan bod komt en dat alles respectvol verloopt. Sommige verbeterpunten zouden een goede inspiratiebron zijn voor een workshop op de landelijke studiedag. We hebben het voornemen dat het thema van de komende studiedag (formatieve) toetsing zal zijn, een eventuele workshop zou dan wel meer moeten bevatten dan alleen voorstellen tot aanpassing van een beoordelingsformulier. Het gaat echt om onderwijsvernieuwing. Op basis van de notulen stellen we na iedere sessie een verslag voor het ADEF op, waarin we niet alleen ons enthousiasme tonen, maar ook de grondigheid van de sessies benadrukken. Daarnaast willen we ook aangeven dat het meer tijd kost, meer dan wat er nu begroot is. Wil je de zaken goed voorbereiden en uitvoeren - materiaal bestuderen, kijkkader en format verbeterpunten secuur en vooral volledig invullen, plus de implementatie achteraf - dan zijn er echt effectief te besteden uren nodig. We hebben zelf ook inmiddels vastgesteld dat het niet nodig is dat elke hogeschool binnen de groep van elke andere hogeschool vooraf het kijkkader per onderwerp invult. Als we de negen hogescholen in twee of drietallen verdelen, dan is er voldoende informatie om op de sessiedag zelf elke hogeschool in een ronde van een half uur onder de loep te nemen.'
Wat vind je van de bijdrage van de verschillende experts die de sessie bijwonen?
'Dat is zeker een verrijking. Het is wel belangrijk de expert goed voor te bereiden op wat verwacht wordt. Mijn voorkeur heeft het dat de expert de drie vragen die steeds worden voorgelegd met concrete bruikbare antwoorden toelicht. Dat kan ook in zijn algemeenheid, maar nog mooier is het als dit per hogeschool lukt. De expert krijgt steeds een aantal standaardvragen van ons. Is het subdomein in de kennisbasis in voldoende mate afgedekt in de gepresenteerde modules of onderwijseenheden? Wat kan er opgemerkt worden over de kwaliteit van de modules in relatie tot de stand van zaken in recent wetenschappelijk onderzoek? En welke vragen heeft de externe deskundige voor ons? Doordat we in twee parallel lopende groepen werken, krijgen we 'dubbele' input over eenzelfde onderwerp.'
In het oorspronkelijke kijkkader stond een vraag opgenomen over de beschrijving van de module en welk eindniveau verwacht wordt. Kun je aangeven waarom deze vraag niet meer is opgenomen?
'Ook dit is een aandachtspunt binnen het LVON. Op dit moment zijn we dus vooral geconcentreerd op de dekking van de kennisbasis in het curriculum en bijbehorende toetsing. We zijn nog zoekende hoe dit te combineren met het individuele eindniveau van de student en het beïnvloeden over en weer van elkaar beoordelingsinstrumentarium. Zelf loop ik wel warm voor de invoering van het beoordelen van de afstudeerscripties en eindproducten van elkaars studenten in de vorm van een carrousel en in de vorm van een soort tweede 'corrector'. Dus niet dat elke hogeschool alle scripties en eindproducten door alle andere hogescholen laat beoordelen, maar steeds een aantal bij toerbeurt. Zo kan het lukken je eigen beoordelingskader aan te scherpen of misschien zelfs tot een gemeenschappelijke basis van horizontale borging te komen. Het zal wel tijd kosten een aantal hobbels te nemen. Iedere hogeschool heeft een eigen invulling van de afstudeerfase en van onderzoek. Een vorm van standaardisering is daarbij moeilijk. Het verkennen van mogelijkheden komt op de agenda van het LVON.'
*) Hogeschool Rotterdam (HR), Fontys Lerarenopleiding Tilburg (FLOT), Fontys Lerarenopleiding Sittard (FLOS), Hogeschool van Amsterdam (HvA), Driestar hogeschool, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN), NHL Stenden, Hogeschool Windesheim (CHW), Hogeschool Utrecht (HU).