‘10voordeleraar is onze partner geworden in het borgen van de horizontale kwaliteit tussen de diverse pabo’s’

Barbara de Kort heeft afscheid genomen als voorzitter van het LOBO. De laatste jaren is een intensieve samenwerking ontstaan tussen het LOBO en het programmabureau 10voordeleraar op het gebied van horizontale kwaliteitsborging. Een persoonlijke terugblik.

Barbara de Kort, voormalig voorzitter LOBO

 

Sinds 2002 was ik lid van het college van bestuur van de Marnix Academie in Utrecht. Als zodanig nam ik vanaf 2009 deel aan het Landelijk Overleg Lerarenopleidingen Basisonderwijs (LOBO). Ik ontmoette tijdens de maandelijkse overleggen collega-bestuurders en managers van de andere pabo’s. Vanaf 2014 pakte ik het werk als docent/lerarenopleider binnen de Marnix Academie weer op en combineerde dat met een promotieonderzoek. In november 2019 rondde ik dit af met een academisch proefschrift. Bovendien trad ik in januari 2015 aan als voorzitter van LOBO, een rol die ik tot 1 april 2022 heb vervuld.

Destijds leerde ik LOBO kennen als een netwerkorganisatie die maandelijks bijeen kwam om over lopende ontwikkelingen het gesprek te voeren, maar waarin weinig kennis en kunde werd gedeeld. Daarbij speelde mee dat de pabo’s elkaar eerder beschouwden als concurrenten dan als collega’s, waarbij de focus lag op rankings, studentenaantallen en omvang. Ook het onderscheid tussen de monosectorale pabo’s, verenigd in Interactum-verband, en de multisectorale pabo’s deed zich zo nu en dan voelen.

De accreditatieronde van 2007-2009 zette de boel op z’n kop: zeven pabo’s konden niet in een keer worden geaccrediteerd. Er moest in een ‘verlengd onderzoek’ alsnog het nodige bewezen te worden. Achteraf bezien bleek dit de uitkomst te zijn van een ‘verpolitiseerd’ proces van accrediteren, waarbij op voorhand vaststond dat er pabo’s moesten hangen vanwege de aanzwellende kritiek op de kwaliteit van de pabo’s.

Dit alles creëerde een sfeer van wantrouwen en willekeur, waarbij het gevoel sterk leefde dat het toegeven aan de maatschappelijke en politieke druk in het proces van accreditatie zwaarder woog dan de kwaliteit van de opleidingen. Dit werd vanaf de start van de accreditatiecyclus in 2007, zichtbaar en voelbaar tijdens het LOBO-overleg.

Kennisbases en landelijke toetsing

Vanaf het moment van mijn aantreden binnen LOBO kreeg ik te maken met vanuit de overheid en de Vereniging Hogescholen aangestuurd kwaliteitsbeleid. Deze landelijke aansturing en regievoering waren het onmiddellijke gevolg van het eerder genoemde accreditatieproces. Dit bleek bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van de landelijke kennisbases en de daaraan gekoppelde toetsing van een aantal van deze kennisbases. Regie en beleidsvoering werden de pabo’s uit handen genomen en neergelegd bij een projectleider die vertelde wat er ontwikkeld zou worden en wat de pabo’s daarmee moesten doen. Voor de ontwikkeling van de kennisbases voor Nederlands, Rekenen/Wiskunde en voor de generieke kennisbasis werd de ontwikkeling op deze projectmatige wijze aangepakt. De ontwikkeling van de kennisbases voor de overige pabovakken liep al snel spaak. Het project werd omgeturnd in het programma 10voordeleraar, aangestuurd door een programmamanager vanuit de Vereniging Hogescholen. Binnen dat programma werd allereerst een pas op de plaats gemaakt voor wat betreft de ontwikkeling van de kennisbases van de overige pabovakken.

De commissie Meijerink werd in het leven geroepen, met als opdracht de kennisbases van de overige pabo-vakken op te pakken. In het uiteindelijke rapport verbond deze commissie het werken met deze kennisbases wel aan een aantal voorwaarden: de kwaliteit van de instroom moest op orde zijn, er zou een beperkt kerncurriculum voor alle vakken ontwikkeld dienen te worden, een deel hiervan zou landelijk moeten worden getoetst en op grond van de kennisbases zou profilering op een of meerdere vakken kunnen worden opgepakt. Ook beschreef de commissie de doorgaande lijnen richting een inductiefase, met daaraan gekoppelde bekwaamheidseisen. Deze voorwaarden maakte zelfregie en het voeren van bewust kwaliteitsbeleid door de pabo’s weer stap voor stap mogelijk. De pabo’s werden weer gezien en serieus genomen.

Voor de vakken Nederlands en Rekenen/Wiskunde was afgesproken dat de pabo’s de inhoud van de kennisbases van de beide vakken landelijk borgen door middel van landelijke kennistoetsen. De pabo’s bereiden hun studenten hier in de opleiding inhoudelijk op voor. Ook voor een aantal andere vakken zou landelijke toetsing worden opgetuigd. Uiteindelijk is deze alleen nog tot stand gekomen voor het vak Engels, maar deze toets selecteerde nauwelijks – studenten voldeden bijna allemaal aan de gestelde norm. Voor de overige vakken is afgesproken om het systeem van peerreview op te zetten. Door middel van het voeren van het inhoudelijke gesprek tussen vakdocenten van de verschillende pabo’s, zou de horizontale kwaliteit geborgd worden. 10voordeleraar vervulde hierbij een rol, in nauw overleg en in afstemming met LOBO.

De pabo’s en LOBO kregen te maken met een hybride situatie: landelijke toetsing voor twee vakken, met daaraan gekoppeld een systeem van verticale verantwoording richting de Raad voor Kwaliteitsborging en de Vereniging Hogescholen. Tegelijkertijd was aan de hand van het systeem van peerreview een vorm van horizontale kwaliteitsborging. Hieraan gekoppeld was wel de afspraak om inzicht te geven aan de Raad voor Kwaliteitsborging en de Vereniging Hogescholen over de werking en de uitkomsten van dit systeem van peerreview.

Op grond van een van de door de commissie Meijerink genoemde voorwaarden werden voor de vakken Aardrijkskunde, Geschiedenis en Natuur & Techniek toelatingstoetsen ingevoerd. Studenten die vanuit het mbo en het havo instroomden moesten door middel van de toelatingstoetsen alsnog aantonen de basale inhouden van deze vakken te beheersen. De ontwikkeling van de inhouden werd belegd bij Stichting Leerplanontwikkeling, de borging werd beschreven in bijzondere nadere vooropleidingseisen en de uiteindelijke uitvoering werd belegd bij de MBO Raad en later bij 10voordeleraar.

Naar horizontale kwaliteitsborging

Binnen LOBO is vanaf 2015 werk gemaakt van het hernemen van verantwoordelijkheid voor beleidsvoerend vermogen en kwaliteitsbeleid. De aanzet hiervoor vormde de inrichting van de kwaliteitsbewaking rondom de kennisbases van de overige pabo-vakken (naast Nederlands, Rekenen/Wiskunde en Generiek). Daarnaast ontstond een groeiend besef van de eigen rol van LOBO in het oppakken van verantwoordelijkheid in de discussie ten aanzien van de kwaliteit van de pabo’s. Ook om naar buiten zichtbaar te maken dat je kwaliteit levert, dat je deze kwaliteit op een stevige manier borgt en versterkt en dat je in staat bent studenten goed op te leiden en te onderwijzen. Waarbij de kern essentieel is: goed onderwijs voor elke lerende.

Dat groeiende besef zorgde ervoor dat LOBO zichzelf nadrukkelijker manifesteerde, onder meer in het voeren van actief beleid dat is gericht op het stevig implementeren van kwaliteitsbeleid en op de ontwikkeling daarvan. Om een voorbeeld te geven, een onderzoek naar het functioneren van de toelatingstoetsen bracht LOBO tot een actieplan. In dit plan wordt werk gemaakt van formatief toetsen (liever: formatief handelen) en van de mogelijke inzet van andere vormen van toetsing, waarbij de validiteit en de betrouwbaarheid overeind blijven.

Met de veranderende rol van LOBO is ook de verhouding met 10voordeleraar veranderd. 10voordeleraar is veel meer een partner geworden in het borgen van de horizontale kwaliteit tussen de diverse pabo’s. Dit partnerschap heeft onder andere betrekking op de organisatie van de peerreview, de herijking van de landelijke kennisbases (en de daaraan gekoppelde toetsing), de ondersteuning van landelijke netwerken en de oprichting van expertisecentra rondom het jonge kind en de overgang vanuit het primair naar het voortgezet onderwijs.

Dit herwonnen vertrouwen van LOBO, het hernemen van regie en verantwoordelijkheid – het startte met de commissie Meijerink die LOBO als gesprekspartner serieus nam. Dit leidde vervolgens tot een herziene relatie met 10voordeleraar. De ervaring leert dat een dergelijke vorm van waarderend partnerschap leidt tot mooie, kwalitatief sterke resultaten.

Subject kunnen en willen zijn

Gert Biesta leerde ons dat onderwijs drie belangrijke functies heeft: kwalificatie, socialisatie en subjectificatie.

Onderwijs dient zich volgens hem te richten op ‘volwassen in de wereld kunnen komen’ van de lerende. Daarvoor zijn kennis en vaardigheden nodig (kwalificatie). Alleen hiermee redt je het niet, de lerende wordt dan gereduceerd tot object waar kennis over wordt uitgestort. Er is meer nodig, namelijk ‘het verstaan van de wereld en je mogelijke plek in die wereld’ (socialisatie) en de vraag ‘hoe je in die wereld wilt zijn’ (subjectificatie). De lerende krijgt de mogelijkheid om zelf vorm en inhoud te geven aan het ‘volwassen in de wereld komen’, in interactie met de ander. De lerende dient in het onderwijsproces dan ook als subject te worden benaderd.

Ik zie een parallel met de ontwikkeling van het herwonnen beleidsvoerend vermogen en de wijze waarop de horizontale kwaliteit tussen de pabo’s wordt geborgd. Toen de pabo’s werden benaderd als ‘object’ van aanhoudende zorg en wantrouwen, leidden de interventies van boven en de uitgezette acties nergens toe. Natuurlijk, aan de hand van de uitslagen van de landelijke kennistoetsen kon zichtbaar worden gemaakt dat de ene opleiding het beter deed dan de ander, maar zegt dat iets over toegenomen kwaliteit? Leidden dergelijke interventies echt en aantoonbaar tot ‘het beste onderwijs voor elke lerende’?

Waar pabo’s zich meer subject wisten van beleidsvorming en kwaliteitsborging, kwam de reflectie op gang over hoe je dat gezamenlijk vorm kan geven en wie daarin partner zou kunnen zijn. De recente reflectie op de vraag of de huidige toelatingstoetsen wel valide zijn en of ze leiden tot de borging van de kwaliteit en kennis die nodig is, is hier een aansprekend voorbeeld van.

ProgrammaJosé Snijder